Uit de oude doos: voetballer op kostschool – deel 3

Jarenlang publiceerden we bij VV Vogelwaarde een aantal keer per jaar het clubblad ‘Rond de Bal’. In deze rubriek plaatsen we de komende tijd wat leuke verhalen uit de oude doos, die ooit verschenen zijn in het clubblad. We trappen af met een verhalenserie van Arie Sponselee: voetballer op kostschool. Lees hier deel 1 en deel 2.

VOETBALLER OP KOSTSCHOOL – hoofdstuk 3

EXPO 58
De wereldtentoonstelling EXPO-58 in Brussel trok in 1958 de aandacht van heel de wereld. Met bussen vol gingen de jonge boeren, de platte landsvrouwen, de duivenmelkers, de scholieren, de personeelsverenigingen naar Brussel om daar te genieten van een prachtige verzameling produkten en mensen uit de gehele wereld. In zes maanden tijd trok de Expo 42 miljoen bezoekers, voornamelijk buitenlanders. Op de laatste dag -19 oktober 1958- verdrongen zich niet minder dan 600.001 bezoekers in de paviljoenen. Het Atomium bepaalt nog steeds het stadsbeeld van Brussel. Het Amerikaans theater is door de BRT opgekocht maar de rest is allemaal afgebroken. Uit een oogpunt van culturele ontwikkeling was het ook ons als kostschooljongens vergund deze unieke tentoonstelling te bezoeken. Het was de
beloning voor een gewonnen voetbaltournooi in Hulst, waar we de onverslaanbaar geachte Mulo van de eerste plaats afhielden. Dat was wel al vaker geprobeerd maar nog nooit eerder gelukt. Met de bus van August Maes vertrokken we al vroeg naar Brussel. We reden door het stille Temse, met een vrolijk deuntje fanfare-muziek op de radio en verder bij Fort Breedonk rechtsaf de grote baan op. Als je daar nu langs rijdt, zie je wat verderop aan de rechterkant de bierbrouwerij van het bekende Belgische bier Duvel met het opschrift: “Ssst, hier rijpt den duvel”.

De butler
In de recreatiezaal was er zo geregeld aan iets van toneel of muziek. De toneelstukken waren meestal wat eenzijdig: alleen mannenrollen, want vrouwen waren er niet, behalve een paar zusterkes om voor het eten te zorgen. Overigens hadden die best mee kunnen doen, want die waren toch al verkleed. Hoe het kwam weet ik niet, maar zelden of nooit heeft men mij gevraagd eens een keer mee te doen op het toneel. Meestal zat ik in de zaal bij het publiek om te klappen als het pauze was. Gebrek aan talent misschien? Slechts één keer was het mij vergund een rolletje te spelen in een uit het engels vertaald toneelstuk. Ik kreeg de rol toebedeeld van James, de butler. Het stuk speelde zich af in een Engels landhuis, waar een of
andere oude seniele landlord ruzie maakte met z’n verwende zoon. Op zich was het best een leuk stuk, waarin het soms heet toeging tussen vader en zoon. Zo af en toe moest James -ik dus- met een dienblad rondgaan om de bestelde whisky te serveren. Het zal duidelijk zijn dat in die fles geen echte whisky zat, maar gewoon slappe thee. Dat is algemeen gebruik bij toneelstukken. Om het toch maar een beetje leuk te maken had ik stiekem erg veel zout in die nepwhisky gedaan, in de hoop dat vader en zoon bij het nemen van een slok drank de draad van hun verhaal kwijt zouden zijn. En dat werkte. De souffleur bracht hen nogal luidruchtig weer in hun rol, maar ik bleef onverstoorbaar, zoals het een echte Engelse butler betaamt. Bij m’n laatste bestelling liep het evenwel goed fout. Met een stalen gezicht serveerde ik de drankjes, maar toen ik de kamer wilde verlaten, stak zoonlief (gespeeld door Pieter-Jan!) een been uit,
waarover ik behoorlijk struikelde. Daar gingen de glazen en de fles whisky en ik languit op het toneel! Op m’n knieën kroop ik beschaamd en kwaad het toneel af en heel de zaal lag in een deuk. Het was het einde van mijn toneelcarrière, dat wel.

Het schrijverke
Nog één keer heb ik daar gestaan op een culturele avond om een gedicht voor te dragen. Anderen waren in staat de complete werken van de beroemde Romeinse dichter Vergilius uit het hoofd te leren en op te zeggen, maar ik kwam niet verder dan enkele strofen van Het Schrijverke van Guido Gezelle. Dat gedichtje had mijn voorkeur omdat het niet al te lang was en ik vond het woord “kabotseken” zo mooi, zonder precies te weten wat het betekende. Bovendien was er geen sprake van vrijwilligheid: je moest iets doen. “Het Schrijverke, van Guido Gazelle”, zo kondigde ik de voordracht aan.

O krinklende winklende waterding,
met ’t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ’t waterke gaan!
Gij leeft en gij roert en gij loopt zoo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zo wel,
al zie ‘k u geen ooge, geen één.
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?
Gij loopt over ’t spegelend water klaar….

Daar liep ik vast en ik weet nog niet waarom. Misschien was het door het woord “klaar” dat ik dacht dat het gedaan was? Maar het was nog niet gedaan! Er kwamen nog 31 regels! De souffleur achter de gordijnen wilde me helpen door steeds luider de volgende regel voor te zeggen: “en ’t water niet méér…” Maar ik wist niets meer en maakte een buiginkje naar het publiek en zocht een plekje achter de coulissen, waar ik me klein en nietig voelde, als een schrijverke. Het beleefde applaus heb ik niet gehoord, maar Guido Gezelle is mij altijd bijgebleven als de dichter van Het Schrijverke.

De vliering
In dat grote gebouw met een viertal verdiepingen was er natuurlijk ook een zolder, helemaal bovenaan, net onder de dakpannen. Nu heb ik een zekere voorliefde voor zolders en vlieringen, want daar liggen altijd wel een heleboel afgedankte spullen. En in zo’n klooster van bijna honderd jaar oud en met zo’n grote vliering: ja daar lag heel wat oude rommel. Sommige dingen zou je zo mee willen nemen, maar dáár mocht je zéker niets pikken. Ik herinner me een groot aantal oude fototoestellen. Het waren van die houten kasten op een driepikkel met een zwart doek erover. En verder een oude Kodak, zo’n opvouwbaar ding. Jaren later bij een soort reünie heb ik nog wel eens gevraagd of ik er eentje mocht krijgen, maar de pater die daarover ging, was er natuurlijk net weer niet. Zo gaat dat altijd als men eigenlijk liever iets niet weg wil geven.

Een rek dat speciale aandacht trok was dat met die oude boeken. Tussen verouderde studieboeken en antieke bijbels stond wat boekjes over seksuele voorlichting. Dat was daar toen verboden lectuur en die boeken had men dan maar op de vliering gezet. Ze hadden die toch ook gewoon weg kunnen gooien of bij het oud-papier kunnen zetten? Maar omdat ze er toch stonden, ging bijna iedereen er zo af en toe soms wel eens een keertje in neuzen. Toch was de zolder altijd afgesloten en het was verboden terrein. Hoe kwam je daar dan? De sleutel hing op een geheime plaats: aan de achterzijde van de trap naar de vliering aan een spijker. Maar iemand met een beetje detectivebloed in z’n aderen was daar zo achter. Gewoon opletten, wanneer de werkzuster, de schilderbroeder of de boekenpater eens naar het opperste
ging (misschien ook voor die boekjes?!) en dan goed kijken, waar de sleutel vandaan kwam. In de middagpauze was het niet zo moeilijk de drukte te ontvluchten en eens even naar boven te gaan. Wel zorgen dat je op tijd terug was, anders begon de opletpater van die lastige vragen te stellen en dan viel je zo door de mand. De boekjes uit die tijd over seksuele voorlichting waren overigens zeer fatsoenlijk. Geen kleurenfoto’s, geen videobanden, maar eenvoudige zwart-wit tekeningetjes en erg nette teksten. Men noemde de dingen nauwelijks bij de naam of soms met die moeilijke Latijnse woorden. Zo schreef men over “virgina” als men “maagd” bedoelde, om maar eens iets te noemen. En als je echt pater wilde worden, waren de meeste termen toch niet van toepassing. Misschien lag daar dan de kiem om later toch maar een ander beroep te kiezen? Wie zal het zeggen?